vrijdag 20 november 2015

Faïencerie #De_Bruyn #Fives-Lille (France).

Antoine Gustave De Bruyn werd op 9 december 1838 te Leuven geboren en overleed op 11 augustus 1916 te Lille in Frankrijk, hij was de oprichter van bovengenoemde faïencerie.

Afstammende uit een Belgische pottenbakkersfamilie, vestigde hij zich aanvankelijk als pijpenmaker en keramist
 te Wazemmes (1862), een voorstad van Lille (Noord-Frankrijk) ... in de wijk ‘Klein België’, rue Juliers nr.20.
In 1864 verhuisde hij met zijn bedrijf naar Fives-Lille, rue Malakoff nrs. 2 & 57.

De zaken liepen er voorspoedig en Gustaaf bouwde al snel een fabriek op de hoek van de rue du Maréchal Mortier nr.15 en de rue Sainte Aldegonde te Fives Lille. In 1870 vestigde hij zich met zijn gezin in de rue de l'Espérance 22, deze straat grensde aan zijn fabriek.

Hij was de derde uit een gezin met vier kinderen, vader Denis De Bruyn en moeder Marie Anne Tielens. Al deze kinderen traden in de voetsporen van hun vader, grootvader Martin en overgrootvader Jean Bernard als pottenbakker en faïencier. Gustaaf trad in het huwelijk met Marie Weber en samen hadden zij twaalf kinderen. Vier van deze kinderen werden later werknemer in zijn fabriek.

In 1885 nam Gustave De Bruyn een uitvinderspatent op een nieuw soort vernis zonder loodoxyde … dit was een grote stap vooruit op het gezondheidsvlak van zijn werknemers, de productie van decoratieve faïence tegels en stenen nam meer en meer toe.

Op de wereldtentoonstelling van 1889 te Parijs, ontving het bedrijf een zilveren medaille, het verfijnde sier- en gebruiksgoed in faïence wist men er blijkbaar zeer te smaken.

In datzelfde jaar nam hij ook de fabriek van Clerc & Taupin over te 
Allone (Beauvais), men maakte er decoratief steengoed. Hij moderniseerde dit bedrijf ingrijpend en liet het welvarend achter aan Paul Gréber ... een keramist uit Beauvais.

Valentine … de kleindochter van Gustaaf huwde met Alfred Van Overstraeten. Deze bezat samen met zijn vader de tegelfabriek ‘Léon De Smet’ te Canteleu … deze familieband zorgde voor een nauwere samenwerking tussen deze twee bedrijven.

In 1902 kocht hij de hoeve ‘Stien’ aan, gelegen rue de Lannoy nr. 54 te Fives.
De oppervlakte van de fabriek bedroeg toen 13 793 m2 en telde toen zowat 150 werknemers.

Men produceerde er allerlei sier- en gebruiksaardewerk in majolica en barbotine.
Vazen, cache pots, jardinières, schalen, urnen, zuilen, sokkels, appliques, paraplubakken, rookstellen, borden voor fruit, dessert, asperges, artisjokken, oesters en escargots.
Aardewerken bewaarpotten voor oliën en bijtende producten.
Toebehoren voor scheidkundigen, apothekers en fotografen..
Men kon er ook allerlei porselein laten decoreren met portretten ter gelegenheid van bijzondere jubilea.
Op maat gemaakte keramische voorwerpen voor architecturaal en artistiek gebruik.
Tabaks- ,kruiden- en theepotten, kruiken, spaarpotten, bloemschalen, plantenhangers, schouwgarnituren ...  enzovoort.

Het alom bekende fabrieksmerk was een scheepsanker ... met ingewerkte D en B dat aangebracht werd op de onderzijde van elk object samen met het modelnummer.

Louis Majorelle, Hector Guimard en René Lalique ontwierpen zelfs verschillende modellen voor dit bedrijf … helaas werden deze niet door hen getekend.

Zijn kinderen Émile, Adrien en Gustave zaten het bedrijf na de dood van hun vader in 1916 te Lille verder.

In 1917 werd de fabriek gedeeltelijk door een brand verwoest.

In 1944 overleed Adrien … de twee overblijvende broers zaten het bedrijf verder, Emile was ondertussen al 78 jaar geworden.

In 1950 werd de fabriek verkocht aan verschillende geïnteresseerden, namelijk de ‘sarl Faïencerie artistique et Poterie culinaire de Fives-Lille’ ... ‘les Etablissements Jules Boucherie et Cie’ en een laatste deel aan Jean-Marie Delcourt.

De productie werd nog een ruim decenium verder gezet met een twintigtal werknemers … de definitieve stopzetting van deze faïencerie vond plaats op 18 april 1962. 

De fabrieksterreinen werden in 1966 door stad Lille aangekocht om er een college op te richten. 

In 1969 werden de oude fabrieksgebouwen afgebroken, de dynamitering in 1970 van de laatste hoge ovenschoorsteen zette achter dit alles ... 'un point final'.

Groeten,
Meindert

 
 

dinsdag 10 november 2015

n.v. #Koninklijke_Plateelbakkerij_Zuid_Holland.

In de volksmond #Plazuid of #PZH.

In 1898 richt de Goudse pottenbakker Adrianus Jonker samen met Egbert Estié uit Purmerend de 'Plateelbakkerij Zuid-Holland - E. Estié & Co' op.
Estié bracht zijn vakkenis en materialen in en Jonker leverde het kapitaal. 

Dit nieuwe bedrijf kocht voor 25 000 florijnen de aardewerkfabriek 'Het Hert' op van de familie Jonker ... aan de Raam te Gouda.

Reeds in 1903 werd de samenwerking tussen Jonker en Estié ontbonden en werd zakenman C. Hoyng de nieuwe eigenaar. De naam werd gewijzigd in 'n.v. Plateelbakkerij Zuid-Holland'.

In 1930 verkreeg het bedrijf het predicaat ‘Koninklijk’ en de officiële naam werd dan 'n.v. Koninklijke Plateelbakkerij Zuid-Holland'.

Bij deze plateelfabriek werd vanaf 1910 het zogenaamde ‘matplateel’ vervaardigd, een groot commercieel succes, maar door de kunstcritici van die tijd werd het neergesabeld. 

Directeur Willy Hoyng reageerde hierop door in de jaren ’20 artistiek leider Leen J. Muller alle gelegenheid te geven om zich bezig te houden met een nieuwe vorm van kunstkeramiek. Uit Breda werd de glazuurdeskundige Herman Verlée aangetrokken, gespecialiseerd in internationaal populaire, oosterse kunstglazuren. 

Uit de eigen fabriek kregen kunstenaars als Willem Muller, Fons Decker en Eta Lempke de ruimte om te experimenteren met nieuwe modellen en glazuren ... maar er werden ook kunstenaars van buitenaf aangetrokken, zoals: Amp Smit en Jan Schonk.
Decennia lang had de P.Z.H. met verfijnde vormen en gestileerd figuratieve of abstracte decors mede het gezicht van de Nederlandse art nouveau en art deco bepaald.

Vanaf 1931 zette de fabriek een heel andere trend in. 
Uit nood werd een nieuwe stijl geboren. Met name Fons Decker kwam tot zeer verrassende vormexperimenten. Bestaande vormen werden door hem grillig vervormd. Een en ander moest echter ook nog gedecoreerd worden. Door het wegvallen van de plateelschilders tijdens de crisisjaren moest directeur Willem (roepnaam Willy) Albert Hoyng met de overgebleven kleine staf een antwoord vinden op de vraag: Hoe? 

Onder leiding van Leen Muller was in de periode 1927-1928 bij de Afdeling Kunstnijverheid al op een bescheiden schaal geëxperimenteerd geweest met spuitglazuren.
In juli 1928 werd een presentatie hiervan in Den Bosch door de media zeer geprezen, plotseling was er grote vraag naar deze nieuwe glazuurtechniek.

Voortouw in dit onderzoek nam Herman Verlée, chef van het glazuurlaboratorium en naaste medewerker van Hoyng. In het laboratorium van de P.Z.H. had Verlée de zorg voor de kwaliteit van de bestaande kleimassa´s, glazuren en verven. Samen met bedrijfsleider Willem Muller ontwikkelde hij al experimenterend het nieuwe abstract-expressionistische decor ‘Muvelee’.

Naast het Muvelee-decor lanceerde de P.Z.H. stroom- en spuitglazuren van het kunstaardewerk waarbij op een eerst ingebrande effen ondergrond in een rijk geschakeerd palet steeds geëxperimenteerd werd met aan dat fond verwante kleuren.

Vanaf 1903 was er ook een productie van serviezen, eerst voor de woning- en later voor de huishoud-keten van C. Hoyng. De serviezen van 'Plazuid' zijn in de jaren na 1935 toonaangevend en met een kwalitatief hoogwaardig design.

Ook na de Tweede Wereldoorlog floreert het bedrijf nog enige tijd, maar de concurrentie van de andere Goudse aardewerkbedrijven (vooral van Zenith en Goedewaagen) is groot. Net als Goedewaagen was 'Plazuid' bezig met het ontwikkelen van een nieuwe fabricagelijn voor porselein.

Ondanks de kwalitatief geslaagde lancering van nieuwe modellen en decors ging het bedrijfseconomisch steeds slechter met Gouda's belangrijkste plateelfabriek.

Redenen hiervoor waren de plotselinge dood van fabrieksdirecteur Willy Hoyng, decennialang de brugfiguur tussen het moederconcern met de chique huishoudwinkels van C. Hoyng & Co en de dochteronderneming PZH.

Ook met de hierboven genoemde winkelketen, gedurende tientallen jaren vaste afnemer van de PZH-productie, ging het niet goed. In 1956 werd besloten om de PZH af te stoten.

Op eigen benen gesteld was het bedrijf vermoedelijk nog steeds te duur en uitgerekend voor het toen zo populaire Retro-aardewerk ondervond de PZH concurrentie van tientallen kleinere en goedkopere aardewerkfabrieken in heel Nederland.

Anders dan haar Goudse concurrenten Goedewaagen en Regina lukte het de PZH ook niet meer om met moderne serviezen de markt te veroveren. Net als in 1929 werd een vergeefse poging gedaan om hoogwaardig porselein te gaan produceren. De mislukking daarvan leidde tot het voor personeel en de hele Goudse gemeenschap schokkende besluit om in 1964 uitstel van betaling aan te vragen bij de rechtbank.
In 1965 wordt de fabriek gesloten en failliiet verklaard.

Bekende kunstenaars (ontwerpers) zoals: Theo Colenbrander, 
Chris Van der Hoef, Bert Nienhuis, Cornelis De Lorm, Henri Breetvelt, Jan van Schaik, Louis Bogtman, Erich Wichmann, Hendricus Jansen van Galen, Gerda van der Velde, Jaap Gidding, Bernard Richters en Tjipke Visser werkten voor deze fabriek.

Groeten,
Meindert








zondag 1 november 2015

#ESKAF ... 'n.v. Eerste #Steenwijk Kunst Aardewerk Fabriek'.

In 1918 besloten Hillebrand Ras (1878 - 1941) en zijn oom Hendrik Krop (1851 - 1938) in Steenwijk (Overijsel) een aardewerkfabriek op te richten. Zij wilden hiermee de plaatselijke economie na ‘de grote oorlog’ een nieuwe boost geven. Bedrijfsdoel was betaalbaar en artistiek aardewerk te maken, naast sieraardewerk, tegels, gebruiksaardewerk en serviezen.

Ras was tekenleraar aan de plaatselijke ambachtsschool en eigenaar van een verf- en behangwinkel, tevens een kunsthandel. Krop was banketbakker geweest (bedenker van de Steenwijker goudmoppen) en op dat moment wethouder van Steenwijk.

In april 1919 werd de Eskaf-fabriek officieel opgericht met Ras als financieel en algemeen directeur, naast zich een technisch directeur, de uit Duitsland afkomstige, A. A. Schröder (1861 - 1921) die ervaring had opgedaan in verscheidene sieraardewerkfabrieken en Hein Krop als president-commissaris.

De fabriek werd aan de Spoorlaan (thans Parallelweg) gebouwd door de Steenwijker aannemer en aandeelhouder H. Aberson en eind 1919 voltooid. De productie begon in begin 1920. De officiële opening was in oktober van het zelfde jaar. Alle werknemers werden er als elkaars gelijke beschouwd, of men nu ontwerper, modelleur, schilder of stoker was.

De eerste jaren verliepen vrij voorspoedig, maar vanaf circa 1923 begon de verkoop te tanen. Hoewel de fabriek in 1925 een gouden medaille kreeg op de 'Exposition Internationale des Arts Décoratifs et Industriels Modernes' in Parijs ... met een inzending van Hildo Krops vazen en dekselpotten, raakte deze onderneming kort daarop in grote financiële problemen. Het aardewerk werd in de daaropvolgende crisisjaren te duur en er werd steeds minder verkocht. In 1927 ging de fabriek failliet.

De fabrieksinboedel werd opgekocht door Piet van Stam (1891-1970) ontwerper en verkoopsagent bij ESKAF en Harry Hamming (1889-1953).
Hiermee begonnen zij een nieuw aardewerkbedrijf in Huizen (Noord-Holland) ... de ‘Coöperatieve Maatschappij voor Kunstnijverheid’ ... al heette dit bedrijf ook nog steeds 'ESKAF'. Hamming werd directeur, van Stam artistiek leider en Leo Schrijver (1900-1975) werd mededirecteur. Verder waren er een paar werknemers uit de fabriek in Steenwijk met de fabriek mee verhuisd naar Huizen.

De kunstenaars Krop, Van der Sluys en De Groot bleven voor de nieuwe fabriek ontwerpen, maar het grootste deel van de productie bestond uit het behoudende werk van Van Norden omdat het moderne werk minder goed verkocht.

De meeste ontwerpen van decors en modellen uit de fabriek in Steenwijk werden hier opnieuw gebruikt, daarnaast kwamen er wat nieuwe decors en modellen bij.
Van veel objecten was de vormgeving afgeleid van die van het Goudse plateel, waarmee met name Zuid-Holland zoveel succes had, maar daarnaast omvatte het assortiment ook een groot aantal oorspronkelijke modellen en decors. Typische Eskaf-stukken zijn bijvoorbeeld de dikbuikige zwart-witte kannen, vazen en dekselpotten van Krop, die ook bouwkeramiek en een aantal dierfiguurtjes voor de fabriek ontwierp. De grootste bekendheid is echter te danken aan het vlekkerige groen-zwarte glazuur, dat vermoedelijk al rond 1920 werd ontwikkeld door technisch directeur A.A. Schröder, maar pas in Huizen veel werd gebruikt. Aan de vele vazen en kannen die met dit opvallende glazuur zijn gedecoreerd heeft Eskaf haar eigen plaats te danken temidden van de andere Nederlandse producenten van Art Deco-keramiek.Het aardewerk werd gemerkt met het speciale scarabea stempel, scarabea=mestkever.

Omdat het sieraardewerk nog steeds duur bleef tengevolge van de aanhoudende crisisperiode, ging het bedrijf zich meer richten op gebruiksaardewerk. Bovendien nam men steeds meer werknemers in dienst om grotere hoeveelheden aardewerk te kunnen produceren en de arbeidstijd werd verkort. Tot 1931 groeide de omzet, daarna ging het met de verkoop van aardwerk steeds slechter. De ESKAF-fabriek werd in 1934 opgeheven en op 30 januari 1935 officieel failliet verklaard.

De productie werd nadien gedeeltelijk voortgezet door de hypotheekhouders Harry Hamming en Mak Honigh onder de naam ‘c.v. Kunstaardewerkfabriek HaHo’. 
In deze coöperatieve vereniging zaten de gebouwen en de inboedel van ESKAF. Onder Honigh werd begonnen met koudlakaardewerk. Aardewerk wat slechts eenmaal gebakken werd en vervolgens beschilderd of bespoten werd met celluloselak. De verkoop van deze producten liet echter te wensen over.
In 1935 haalde Harry Hamming zijn zoon Fokke terug uit Frankrijk. Deze kreeg een eigen afdeling voor geglazuurd aardewerk. Tevens werd ‘Potterie de Driehoek’ opgericht … een handelsonderneming voor de verkoop van geglazuurde producten geproduceerd onder Fokke Hamming bij de Aardewerkfabriek Haho.

Ontwerpers die bij ESKAF in dienst waren.

Wilhelm Hendrik van Norden (1883 - 1978).

Hildo Krop (1884 – 1970) en zoon van Hein Krop.

Cornelis van der Sluys (1881 - 1944).

Jac. Jongert (1883 - 1942).

Willem Bogtman (1882 - 1955). 

Jan Hessel de Groot (1864-1932).

Petronella Christina Vander Kiek (1906-1983).

Piet van Stam (1891-1970).

Plateelschilders

Het beschilderen van het aardewerk werd soms gedaan door de ontwerper zelf, maar het meeste werd uitgevoerd door plateelschilders. Een aantal plateelschilders kwamen uit Gouda maar ook veel uit Duitsland. Slechts een paar kwamen er uit Steenwijk, dit waren jongeren die net van de ambachtsschool kwamen, zoals Willem Evers (1906-1990), hij werd uiteindelijk hoofd van de schildersafdeling.

Groeten,
Meindert